Na het overlijden van haar man verliet Rixt - een arme visserweduwe - het Friese Kustdorp Wierum.
Samen met haar zoon Sjoerd vestigde zij zich in een bouwvallig hutje op het Oerd, in de ruige duinen van Oostelijk Ameland.
Zij leefden van het jutten. Dag en nacht kon men de oude gebogen gestalte van Rixt op het strand waarnemen en samen met Sjoerd sjouwde zij de gevonden goederen door de duinen naar hun vervallen hutje. Maar Sjoerd had de lokroep van de zee gehoord en hij wilde gaan varen. Rixt probeerde haar zoon van gedachte te laten veranderen. Immers de zee was vol gevaren; dat kon zij dagelijks op het strand zien.
Sjoerd echter zette zijn door en was plotseling vertrokken. Alleen en verslagen bleef Rixt achter.
Het jutten viel haar met de dag zwaarder ... Zwoegend en ploeterend bracht zij de gevonden goederen naar haar hut.
Doodmoe en volkomen uitgeblust staarde zij dan urenlang door het venster. De zee gaf niet zoveel meer. Geen schip strandde. En de zee had Sjoerd van het eiland gelokt!
Rixt begon een duivels plan uit te broeden:
Wraak, wraak moest zij nemen op de zee!
In het holst van een donkere nacht, terwijl de storm rond het hutje raasde, ging Rixt, gewapend met een lantaarn op weg. Haar doel was het hoogste duin op Oerd.
Na een ingespannen klim, die veel van haar krachten vergde, bereikte zij de top van de duin. Ze stak de lantaarn aan en zwaaide die - dansend en hysterisch krijsend - in het rond.
Op zee tornde een schip moeizaam tegen de storm op: het stampte en slingerde heftig. Steeds meer verlijerde het schip naar de Amelandse kust. De kapitein tuurde bezorgd de roetdonkere nacht in. Zag hij het goed? Een lichtje? Even later ontwaarde hij het weer, nu duidelijker. Denkend aan een veilige haven, gaf de kapitein opdracht om koers te wijzigen. Toen kwam onverwachts de catastrofe. Huizenhoge witte brekers doemden voor het schip op. Bevelen vlogen over en weer: "Om dat roer....!"
Maar het was al te laat. Het schip zat muurvast op een zandbank... In de nabijheid van het Oerd.
Onbarmhartig beukten de grondzeeën tegen het schip en tegen de ochtend was er niets dan wrakhout van het schip meer over. Niemand van de bemanning overleefde de ramp. Rixt had wraak genomen!
Amper had het daglicht de duisternis van de nacht verdrongen of Rixt zwierf al over het strand. Speurend tussen het aangespoelde wrakhout zocht zij naar "buit".
Maar... Wat was dat? Haar hart bonsde in haar keel, haar adem werd afgeknepen. Daar lag het levenloze lichaam van Sjoerd... haar eigen zoon!
Weer had de zee gewonnen! Luid gillend en krijsend vloog Rixt de Oerder duinen in ...
Niemand heeft haar nadien meer gezien. Alleen, als de nachten donker zijn en de storm over het Oerd huilt, herleeft de dolende geest van Rixt.
Wie dan goed luistert, hoort: Hoe-oe-oei.... Sjoe-oe-oerd....