Wierum is maar een klein plaatsje, doch hoe
het zijn naam kreeg, is de historie eener wereld-
stad waardig. Men weet, dat de meeste dorpen
langzamerhand worden gebouwd: eerst zet een boer er
een hoeve neer, en een tweede boer daarnaast een hoeve,
en dan komt er een herberg, waar van alles is te krijgen.
Eindelijk is het dorp een dorp, en nieuwe mensen komen
er wonen, landlieden, een bakker, een timmerman, een
smid, en eindelijk sticht men een kerk en een pastorie.
dan komt de grootte moeilijkheid, om voor 't dorp een
naam te vinden; een naam krijgen echter alle plaatsjes,
en men weet meestal niet, waar hij vandaan komt, waait
de wind hem over, of vinden kinderen de klanken? Zouden
het de Zondagsklokken zijn, die de lettergrepen tot woor-
den tezamen-beieren?
Van Wierum weten we, hoe het een naam kreeg.
Timmerlui begonnen een kerk te bouwen. let wel! er
stond nog geen boerderij en geen winkel. Men dacht
misschien:
"As ienkear de tjerke er steat, volgt al 't oare 1) fensels!"
Het werd een mooie kerk en van wijd en zijd kwamen
de boeren in hun karossen aanrijden, om ze te bezien.
Niemand dacht er nog over, om bij de kerk een hoeve te
bouwen. De timmerlieden waren trots op hun werk, dat
verlaten in het weerloos veld stond. Ze hadden er nooit
over gedacht, dat ze iets zonderling hadden verricht, tot
een goeden dag een verwonderde voorbijgangers hen vroeg:
"Wjyrom bouwe jimme hjir dy tskerker?"2)
Toen keken de timmerlieden elkaar aan, en ze vroegen
den een den ander: "Wjyrom?'
Geen hunner wist 't antwoord. Ze sloegen zich tegen
't hoofd, en vorschten zacht-mompelend in hun eigen geest
naar de geheimzinnige reden.
"Wjyrom?"
Ze verlieten de kerk, en ze trokken tezamen door 't vlakke
land. ze kwamen aan een boerderij, klopten zachtjes, en
men liet hen binnen. Niemand drong er bij hen op aan,
om te weten, waar ze vandaan kwamen en waar ze heen -
gingen. Ze werden gastvrij ontvangen, en aten van de
zuurkool met spek, aanlokkelijk dampende. Het waren
zwijgende mensen, doch de boer en de boerin zagen
wel, dat er geen kwaad haar aan was.
Des avonds trachtte men met de vreemdelingen te
spreken, die met een wijd gebaar naar de verte wezen,
waar ze een kerk zonder dorp hadden gebouwd.
"Wat zou daar toch zijn?' dacht de boer, en hij stiet den
oudsten timmerman zachtjes aan.
"Wjyrom!" zeide deze.
"Wjyrom?!"
"Wjyrom....." héél vaag.
"Bin jimme út Wjyrom?"
"Wjyrom —"
"Dat bin de minsken van Wjyrom! zuchtte de boer.
Ze verlieten de boerderij, en sliepen in greppels en op
de hellingen der dijken; soms als ze gelukkig waren, vonden
ze rustplaats in schuur en stal. Ze bleven het liefst eenzaam
zwerven, zonder met de menschen veel te praten, en als
zich iemand tegenover hen stelde, kreeg hij op alle vragen
slechts het eene, onbuigbare antwoord:
"Wjyrom?"
Van dorp tot dorp, van stad tot stad ging de mare, dat
de menschen van Wierum aan 't dolen waren. Soms vroeg
er iemand:
"Hwer is det, Wjyrom?!" Dan wist geen enkel het
dorp te liggen.
De menschen van Wierum trokken Friesland door, en
bekeken alles met hun droomende oogen, die niet anders
beschouwden dan hun eigen herinnering: dat zij een dorp
zonder huizen hadden gebouwd. Het waren jonge menschen
toen zij uittogen. Ze werden oud, zonder het te merken,
gelijk mannen, die voor een denkbeeld strijden.
De vraag snoerde om hun hersenen, des daags en ook
des nachts, wanneer ze droomden in den droom des slaaps.
De vraag was een deel van hun bloed. men zag hen komen
en gaan, nergens bleven ze lang.
Eens op hun zwerftocht bereikten ze een kerk, die een-
zaam op het veld stond. Ze liepen er vele malen om heen, en
bekeken de steenen. Toen streken hun vingers er lief-
koozend over heen, en de jongste hunner, die reeds een
grijsaard was, zeide:
"Wi binne de minsken fen Wierum."
"Dat is de tjerke fen Wierum", zeide de ander.
Den volgende dag kwamen er jonge timmerlieden,
die huizen om de kerk gingen bouwen. In korten tijd was
het dorp gereed, en welk een geluk! Niemand behoefde
zich in te spannen, om er een naam voor te bedenken.
Wjyrom?
Omdat wierum al wierum heette, vóór Wierum bestond!
De timmerlieden, die de kerk hadden gebouw, zwierven
niet meer door Friesland. Ze woonen in hun dorp, en de
vraag van hun leven was uit hen verdwenen.